Dwaling?
Volgens de directeur-grootaandeelhouder is de aanslag ten onrechte opgelegd omdat hij redelijkerwijs niet kan worden gehouden aan de vaststellingovereenkomst. Hij zou in dwaling hebben verkeerd over zijn eigen financiële mogelijkheden om de schuld af te lossen.
De rechter maakt hier korte metten mee. Als partijen in onzekerheid verkeren over de vraag of en in hoeverre bepaalde feiten of omstandigheden voor hun rechtsverhouding van betekenis zijn, en zij ter voorkoming van een geschil daarover een vaststellingsovereenkomst sluiten, kunnen ze zich ten aanzien van de vraag waarover zij in het onzekere verkeerden, achteraf niet op dwaling beroepen.
In dit geval was duidelijk dat de aandeelhouder in financiële moeilijkheden verkeerde, maar hij had zelf de verwachting dat lopende projecten op korte termijn voldoende inkomsten zouden opleveren om de schuld aan zijn BV af te lossen. Deze verwachting is helaas niet uitgekomen. Dat is iets anders dan dwaling over de uitgangssituatie.
Dwang door Belastingdienst?
Vervolgens stelt de directeur-grootaandeelhouder dat de overeenkomst onder dwang, vanwege zijn financiële problemen, tot stand is gekomen. Ook hier gaat de rechter niet in mee. In de aanloop naar de vaststellingsovereenkomst heeft uitvoerige correspondentie plaatsgevonden tussen de Belastingdienst, de aandeelhouder en diens adviseur. De aandeelhouder heeft steeds voldoende tijd en ruimte gehad om de vaststellingsovereenkomst te beoordelen en zich daarover door zijn adviseur te laten voorlichten. De Belastingdienst heeft hierbij geen (ontoelaatbare) druk uitgeoefend.
Tip: Als u de schuld aan uw BV niet (meer) kunt aflossen, kan sprake zijn van een belaste winstuitdeling. Een discussie met de Belastingdienst over uw aflossingscapaciteit kan resulteren in een vaststellingsovereenkomst waarin een aflossingsschema wordt vastgelegd, maar ook de gevolgen als dat niet wordt nagekomen.